Verwerkingsvoorschriften

Grond regels voor het verwerken van glazen bouwstenen
1.1 Glazenbouwsteen wanden dienen van het overige bouwwerk gescheiden te worden. Zij mogen, behalve door het eigen gewicht, niet belast worden. 
1.2 De bouw van glazen bouwsteen wanden moet op een goede fundering plaatsvinden.
1.3 Er moeten aan de zij- en bovenkanten dilatatievoegen worden toegepast, die in hun functie niet mogen worden belemmerd. 
1.4 Glazenbouwsteen wanden moeten in de bouw verankerd worden. De vereiste vrije beweeglijkheid mag daardoor niet worden beperkt. Dit kan men bereiken d.m.v. toepassen van een u-profiel of een kloostersponning in het beton of metselwerk. 
1.5 Radiatoren moeten minimaal 25 cm. van de wand worden opgesteld.
1.6 De onderstaande richtlijnen dienen in acht te worden genomen.

Bouw stoffen 
  2.1 Men dient glazenbouwstenen te gebruiken die aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen. Beschadigde stenen mogen niet worden gebruikt.  
2.2 Men dient kalkvrij cement te gebruiken.  
2.3 Het zand moet vrij zijn van schadelijke bestanddelen, moet een goede korrelopbouw hebben en mag geen grotere korrels bevatten dan 3mm.  
2.4 Men dient een stijve (aardvochtige) cementmortel te gebruiken, waaraan ter verbetering voor de buitenwanden een toeslagmateriaal voor de waterdichtheid toegevoegd dient te worden.  
2.5 De cement moet een goede drukvastheid hebben. Om dit te bereiken neemt men een cement/zandverhouding van 1:3. Voorwaarde is verder een goede menging, verdichting en voldoende toevoeging van water.

Bouw uitvoering
3.1 De voegen tussen de glazenbouwstenen moeten minstens 10 mm en mogen niet meer zijn dan 30 mm .
3.2 Bij het stellen worden de glazenbouwstenen met de hand in de mortel geschoven. Aankloppen met een houten hamersteel of troffel moet vermeden worden. 
3.3 Met het afvoegen moet direct na het vermetselen van de glazen bouwstenen worden begonnen en wel voordat het cement hard wordt, teneinde een goede onderlinge verbinding van de gebruikte species te bewerkstelligen. De voegen moeten zo dicht zijn dat een toelaatbare doorschijning van de specie uitgesloten is. De voegspecie dient dezelfde eigenschappen te bezitten als de specie. E.e.a. mag niet te snel uitdrogen.  
3.4 Voor het aantal, de doorsnede en de kwaliteit van de benodigde wapening is een statische berekening maatgevend. De wapening moet zoveel mogelijk gelijkmatig in de voeg in de draagrichting verdeeld worden, waarbij de afstand van de wapening niet meer dan 65 cm mag bedragen. Dunne wapening met een kleine doorsnede (6mm) geniet de voorkeur boven een wapening met een grotere doorsnede. De wapening voor buitenwanden dient thermisch verzinkt te zijn, voor binnenwanden kan men volstaan met normaal wapeningsijzer.  
3.5 Men dient er op te letten dat de wapening voldoende in de specie wordt ingebed. 
3.6 Iedere vaste verbinding van glazenbouwsteen wanden met het overige bouwwerk moet vermeden worden.
3.7 Om glazenbouwsteen wanden in de bouw een zekere houvast te geven moet een sponning van minstens 40 mm diepte aanwezig zijn of een u-profiel afmeting 40-80-40-3 of 50-100-50-3.
3.8 In de sponning dient men een vilt toe te passen en tegen de achterzijde van de sponning 1cm tempex te plaatsen. Dit voor de werking van de glazen bouwsteen wand.
3.9 Bij temperaturen onder de 5 oC is het opmetselen van glazenbouwstenen niet toegestaan. 
3.10 Alle verdere benodigde technische inlichtingen worden gaarne door ons verstrekt.